Overslaan en naar de inhoud gaan

Prijzen

Onze prijzen starten vanaf 650 euro excl. BTW. De exacte prijzen, afhankelijk van de grootte van het pand, bezorgen we u graag in een gepersonaliseerde offerte.

Wat is een EPC NR? De energiescore…

Net zoals voor de EPC’s voor wooneenheden wordt voor het EPC NR ook een energiescore berekend. Het aandeel hernieuwbare energie zegt immers niets over de energie-efficiëntie van het gebouw.

  • De energiescore geeft een objectieve indicatie van de energieprestatie van de gebouweenheid en zijn installaties voor verwarming, koeling, sanitair warm water, verlichting, bevochtiging en ventilatie. Hierbij wordt door een formule een theoretisch verbruik berekend, zonder rekening te houden met het werkelijk verbruik.
  • De energiescore is voor het EPC NR louter informatief en sensibiliserend. Het vormt geen basis voor een eis of verplichting en heeft niet de bedoeling om het werkelijke energiegebruik te berekenen.
  • De impact van zonne-energiesystemen wordt niet in rekening gebracht, omdat die al wordt meegeteld in het aandeel hernieuwbare energie (zie verder).

 

Het energielabel…

Het energielabel is gelinkt aan de hoeveelheid ter plaatse opgewekte hernieuwbare energie in verhouding met het werkelijke verbruik.

Het aandeel hernieuwbare energie is de verhouding tussen:

  • de hoeveelheid hernieuwbare energie die lokaal opgewekt en gebruikt wordt (= teller)
  • de hoeveelheid hernieuwbare en niet-hernieuwbare energie die de gebouweenheid gebruikt (= noemer).

    Het resultaat is een percentage.

 

Om het gemeten energiegebruik te bepalen, houdt men rekening met het totale energiegebruik voor verwarming, verlichting, koeling en sanitair warm water, maar ook voor de bedrijfsprocessen die plaatsvinden (ICT, apparatuur …).

Er wordt daarbij enkel rekening gehouden met het werkelijke energiegebruik tijdens de gebruiksfase van de gebouweenheid. Het energiegebruik dat nodig was voor onder meer de vervaardiging, de verwerking en het transport van bouwmaterialen waaruit het gebouw werd samengesteld, telt hierin niet mee. Er wordt ook geen rekening gehouden met hoe het energieverbruik kan veranderen met de gebruiker. Een andere ingebruiksnemer (andere huurder) kan bijgevolg zorgen voor een verschillend verbruik en een ander energielabel.

Voor het bepalen van het hernieuwbare aandeel zijn metingen nodig van het werkelijke energiegebruik. Het gemeten energiegebruik bepaalt of een gebouweenheid koolstofneutraal is: is het percentage 100% dan gaat het over ‘koolstofneutraal’.

 

Bij het bepalen van het hernieuwbare aandeel energie, tellen de volgende technieken mee:

  • ketel of kachel op biomassa of biobrandstof gewonnen op de site
  • warmtekrachtkoppeling (WKK) op biomassa of biobrandstof gewonnen op de site
  • wind- en/of waterkracht
  • externe warmtelevering (deels) hernieuwbaar opgewekt
  • het hernieuwbare deel van restwarmte uit afvalverbrandingsinstallaties
  • zonneboiler
  • zonnepanelen (PV)
  • warmte geleverd door een warmtepomp, onttrokken aan de omgeving

 

Alleen lokaal opgewekte en lokaal gebruikte hernieuwbare energie telt mee. De productie en het verbruik moet op de site gebeuren om te mogen meetellen, tenzij het gaat over externe warmtelevering (die productie gebeurt steeds extern). Als de externe warmtelevering (deels) hernieuwbaar is, telt die (deels) mee in het hernieuwbare aandeel.

Welk energielabel is haalbaar voor een niet-residentieel gebouw?

Een hernieuwbaar aandeel van 100% stemt overeen met label A en voldoet aan de langetermijndoelstelling voor niet-residentiële gebouwen, namelijk ‘koolstofneutraal’.

De labelverdeling volgt uit het hernieuwbare aandeel en ziet er als volgt uit:

  • label A: energielabel = 100% => doel bereikt
  • label B: 50 ≤ energielabel < 100%
  • label C: 25 ≤ energielabel < 50%
  • label D: 10 ≤ energielabel < 25%
  • label E: 5 ≤ energielabel < 10%
  • label F: 0 < energielabel < 5%
  • label G: geen hernieuwbare energie die mag meetellen
  • label X, of ‘onbepaald’: de verplichte metingen zijn niet of niet allemaal beschikbaar, of er is geen hernieuwbaar energiegebruik zoals vermeld in de tabel hierboven aanwezig.

Dit laatste geval geldt enkel in opstartfase. In een latere fase van het EPC-traject zal dit laatste geval een label G toegewezen krijgen.

Dit label op basis van hernieuwbare energie, verschilt van het label voor een woning. Het toont:

  • de afstand tot de langetermijndoelstelling, dus tot ‘koolstofneutraal’. Voor energie-efficiënte en performante niet-residentiële gebouweenheden is label D momenteel haalbaar. Label A ligt - zelfs voor meest vooruitstrevende projecten - vandaag nog niet binnen handbereik. Die gebouweenheden zijn vaak zeer energie-efficiënt, maar gebruiken toch vaak nog wel (voor een deel) fossiele brandstoffen.
  • waar de niet-residentiële gebouweenheid momenteel staat, bij de start van een renovatietraject.
  • de impact van het gebruik van de gebouweenheid.

 

Concreet in Vlaanderen: het EPC

Vanaf 1 januari 2023 is een energieprestatiecertificaat (EPC) verplicht bij de en verhuur van niet-residentiële gebouweenheden. Deze verplichting geldt voor alle gebouweenheden die als hoofdbestemming ‘niet-residentieel’ hebben, dus alle gebouweenheden behalve woongebouwen, industriegebouwen en landbouwgebouwen.

    De verplichting om over een EPC NR te beschikken, zal stap voor stap verscherpen:

    Stap 1: januari 2023

    Vanaf 1 januari 2023 moeten grote niet-residentiële gebouweenheden bij notariële overdracht in volle eigendom (verkoop, erfpacht, opstalrecht, …) en verhuur verplicht over een EPC beschikken, het EPC NR.

    Stap 2: januari 2025

    Vanaf 1 januari 2025 moet elke grote niet-residentiële gebouweenheid met een bruikbare vloeroppervlakte groter dan of gelijk aan 1000 m² over een EPC NR beschikken, ongeacht overdracht of verhuur.

    Stap 3:  januari 2026

 Vanaf 1 januari 2026 moet elke grote niet-residentiële gebouweenheid over een EPC NR beschikken, ongeacht overdracht of verhuur.

    Stap 4 januari 2030

    Vanaf 1 januari 2030 komt er een minimumlabel voor grote niet-residentiële eenheden.

    Stap 5: 2050

    Vanaf 1 januari 2050 is elke niet-residentiële gebouweenheid koolstofneutraal.

 

De overheid heeft een voorbeeldfunctie en zet daarom enkele stappen al vroeger: publieke gebouwen moeten sneller over een EPC NR beschikken en sneller aan een minimumlabel voldoen.

 

Voor welke gebouwen is een EPC nodig?

De verplichtingen en maatregelen voor niet-residentiële gebouwen gelden per type EPC.

 

Een niet-residentiële gebouweenheid (EPC type D) is een gebouweenheid met een niet-residentiële functie. Het gaat om gebouweenheden met een kantoor-, school-, gezondheids-, sport-, handels-, horeca- of bijeenkomstfunctie, of eenheden in publieke gebouwen of overheidsgebouwen.

De bestemming van een gebouw of gebouweenheid wordt bepaald door de manier waarop deze gebruikt wordt op het moment van het opstellen van het EPC. Onderstaande gebouwtoepassingen zijn niet te beschouwen als niet-residentieel:

  • wonen
  • industrieel gebruik: bv. werk- of opslagplaatsen, loodsen, ...
  • landbouwbedrijf
  • erediensten en religieuze activiteiten

Tijdelijke gebouw(eenheden) die in principe niet langer dan twee jaar worden gebruikt, vallen buiten het toepassingsgebied.

 

Gevolgen van het EPC – de renovatieverplichting voor grote gebouwen

Tegen 2050 moeten alle niet-residentiële gebouwen in Vlaanderen koolstofneutrale verwarming, sanitair warm water, koeling, bevochtiging en verlichting hebben. Voor niet-residentiële gebouweenheden gelden daarom deze verplichtingen:

  • voldoen aan de renovatieverplichting binnen de 5 jaar na overdracht
  • verplicht energieprestatiecertificaat (EPC) bij overdracht en verhuur
  • voor grote niet-residentiële gebouweenheden komt daar in de toekomst ook een algemene EPC-plicht en minimum energielabelplicht bij.

 

De renovatieverplichting die sinds 1 januari 2022 geldt, is een eerste stap richting de langetermijndoelstelling (koolstofneutraliteit). Zo moet elke niet-residentiële gebouweenheid binnen de 5 jaar na akte verplicht aan een aantal energiebesparende maatregelen voldoen. De verplichting bestaat uit twee onderdelen, en aan beiden moet worden voldaan:

  • een minimaal maatregelenpakket
  • een minimaal te behalen energielabel

Maatregelpakket grote niet-residentiële eenheden binnen de renovatieverplichting

  • Dakisolatie:
    • Als voor dakisolatie de minimale R-waarde van 0,75 m²K/W niet gehaald wordt, moet dakisolatie met een maximale U-waarde van 0,24 W/m²K geplaatst worden.
    • De keuze voor dakisolatie is geïnspireerd op de dakisolatienorm. Die norm geldt al langer voor woningen om een minimale woonkwaliteit te garanderen.
  • Beglazing:
    • Als enkel glas aanwezig is (ongeacht de oppervlakte), moet dat vervangen worden door beglazing met een maximale U-waarde van 1 W/m²K.
    • De keuze voor isolerende beglazing is geïnspireerd op de dubbelglasnorm. Die norm geldt al langer voor woningen om een minimale woonkwaliteit te garanderen en de energievraag terug te dringen.
  • Verwarming:
    • Alle centrale opwekkers voor ruimteverwarming die ouder zijn dan 15 jaar moeten vervangen worden, tenzij u kunt aantonen dat de installatie aan de minimale installatie-eisen voor renovatie voldoet.
    • Als er een aardgasnet aanwezig is in de straat, mag een stookolieketel niet vervangen worden door een nieuwe stookolieketel.
    • Met deze maatregelen verbeteren we de efficiëntie en verminderen we de CO2-uitstoot van de verwarmingsinstallatie.
  • Koeling:
    • Alle koelinstallaties die ouder zijn dan 15 jaar of gebruik maken van koelmiddelen op basis van ozonafbrekende stoffen of koelmiddelen met een GWP-waarde van 2500 of hoger, moet u vervangen door koelinstallaties die geen gebruikmaken van die schadelijke koelmiddelen.
    • Daarmee bouwen we verder op Europese regelgeving, namelijk het verbod op het gebruik van koelmiddelen op basis van ozonlaagafbrekende stoffen in nieuwe koelinstallaties sinds 2004. En het verbod op het vullen van koelinstallaties op basis van diezelfde stoffen sinds 2015.

Minimaal te behalen energielabel binnen de renovatieverplichting voor grote gebouwen

Vanaf 1 januari 2023 moet naast het minimale maatregelenpakket de gebouweenheid binnen de 5 jaar een minimaal aandeel hernieuwbare energie van 5% (of label E) behalen.

Als eigenaar kunt u zelf beslissen welke extra maatregelen u neemt om het energielabel te behalen. Op die manier bepaalt u zelf welke maatregelen het meest kostenefficiënt zijn of het best passen bij de energetische renovatie van uw pand. Niet-residentiële gebouwen hebben immers uiteenlopende kenmerken en verschillen sterk in gebruik: niet alle isolatiemaatregelen of installatietechnieken zijn even efficiënt voor elk gebouw.

 

 

Wat als huurder?

Van zodra de niet-residentiële eenheid die u huurt, verkocht wordt, zal de nieuwe eigenaar actie moeten ondernemen om aan de verplichtingen te voldoen. De huurder zal daarbij rekening moeten houden met eventuele hinder tijdens werken aan het gebouw.

Doorgaans houden de nieuwe voorwaarden voor niet-residentiële gebouweenheden geen verplichtingen in voor huurders.

Bij een gebouw dat casco verhuurd wordt en waarbij de huurder bijvoorbeeld een koelinstallatie plaatst om de gebouweenheid te koelen, zal de huurder moeten instaan voor de uitvoering van de maatregel die gericht is op de koelinstallatie.